Over hoe we bestaan bij de gratie van onze verhalen.

Een jaar geleden kregen we de kans om bij een Australisch circus te komen werken. Het betaalde slecht, vertelde de circusdirecteur, het zouden lange dagen worden en je moest zeven dagen per week beschikbaar zijn. Alle voorwaarden waren ruk en ons hart klopte zelden sneller.
Diezelfde dag werden we ook benaderd door de wijngaard waar we, zo bleek, de komende maanden zouden gaan werken. Beter salaris, betere uren en bovendien stond een wijngaard, zeker één met zo’n overdonderend uitzicht als degene waar we over gestruikeld waren, ook nog op ons lijstje. Het was de logische keuze, een verstandig besluit, maar toch: dat gekke circus bleef in onze gedachten rondspoken.
Ik zag mezelf al als trapezeartiest -een glimmend glitterpak om m’n lange, nogal Hollandse lijf- en Thijs als dompteur van de showpony’s. Of als clown. Thijs wás eigenlijk al circus, Ik wilde hondjes dresseren – of vlooien – en Thijs mocht met z’n lange, woeste krullen ook af en toe zijn opwachting maken als vrouw met baard, zo fantaseerden we er op los. Terwijl we rozen snoeiden en wijnranken opknoopten kreeg het circus reusachtige, buitenproportionele afmetingen. Wij wérden het circus: de ultieme vrijheid om zomaar te besluiten dat het op ieder moment anders mag, dat was het circus geworden. Niet een beetje anders, totaal anders. Meedraaien in een echt circus zoals uit boeken en kinderdromen: het behoorde ineens tot de mogelijkheden.
En nu zitten we in de Eifel, vuistdiep in de stront. Letterlijk, regelmatig, maar toch ook zeker figuurlijk in zekere zin. Het is werken zoals we nog nooit gewerkt hebben hier op de camping. Het is proberen alle ballen in de lucht te houden (zie ons jongleren), het zijn wc’s leegscheppen (al ware het stallen) en het is het publiek constant moeten vermaken, ook als de showpony’s even geen zin hebben in een kunstje. Maar de hondjes uit de camping eten inmiddels uit m’n hand, in de spaarzame vrije uren vliegen we over de wandelpaden al hingen we aan trapezes en ach: van een beetje camping clownerij waren we toch al niet vies. Later – soms zelfs nu – lachen we er om, zeggen we vaak. Dan kunnen we vertellen over die keer dat we onszelf huilend opsloten in sanitairgebouwen en over de snackbar die we runden. Over die vreselijk gore dingen die we tóch deden. Over dat we dit ook al kunnen, zo samen.
Gisteren zeiden we tegen elkaar: ‘later beginnen we geen camping, maar een circus’. Circus Floddertje; een reizend rariteitenkabinet waar nooit een dag hetzelfde is en toch zoveel hetzelfde is. Verhalen zijn de hoofdact, entree is altijd gratis. Komt dat zien, komt dat zien!