Het ruikt hier naar aarde, nat gras, verrotte bladeren ook. Er zijn vlagen van steeds vertrouwder wasmiddel, witte salie en de wortelsoep van gisteren. Vuur is het, en de geur van kachel in zijn baard – winter – maar soms ook dat gevoel van een eerste lentedag als de zon door de vieze ramen van de bus naar binnen valt. De heuvels in de verte kleuren blauw van eucalyptusdampen. Ik hoor vaak machines – het enkele glas laat geen buurman ongemerkt een muur bouwen – maar nog vaker niets. Niets: het fluiten van het overgebleven vinkje in de kooi buiten, het schreeuwen van opstandige kaketoes, zacht gesis van het oude fornuis, iemand die op sokken door het huis heen loopt. Ons leven gevangen in dode woorden terwijl alles hier zo groeizaam is.

Het zit als volgt, namelijk: taal is alles wat we hebben. Een foto af en toe, natuurlijk, of een grappig filmpje maar buiten de kaders van mijn telefoon gebeurt het echt. Gebeurt alles wat we niet vertellen. Hoe jij zo vaak gebogen over een schrift aan de keukentafel zit bijvoorbeeld, of hoe ik voor de kachel onze schoenen poets. Hoe je buik voelt als er een kangoeroe voor je auto springt, of hoe mijn ogen tranen als Thijs de kippen oppakt en zachtjes met ze praat. Hun onregelmatige gekakel terwijl ik met mijn knieën in de zachte aarde kijk of de sla geoogst kan worden. Wie zit er nou te wachten op hoe me soms opvalt dat de meisjes in de trein over hetzelfde praten als dertig uur vliegen verderop? Hoe ik een favoriete beker heb gevonden in dit huis? Hoe Thijs z’n haar steeds grijzer wordt?

En het zijn juist die dingen die ik wil delen. Die allesomvattende kleinigheidjes van dat buitengewone gewone leven. Hoe zeer je handen doen na een dag rozen snoeien, hoe rood m’n wangen zijn als ik ’s avonds met Thijs en Mark aan tafel zit (borden leeg, buiken vol) en we praten over zelf pesto maken of de plasticsoep of hoe die ene vriend ooit een Thaise sekswerker voor hem bestelde, die hij toen uit eten nam. Het zijn de papegaaien in de tuin en dat ik soms een vos zie rennen. Of dat er een klein kopje uit de buidel van een kangoeroe steekt en ik zeker weet dat dit het leukste is wat we ooit gaan zien. Maar wie zit er nou te wachten op hoe zondag de zondag voelt als we ons ontbijt opeten in een bed dat nooit, en toch, het onze is, hoe groot wij groeien van onze toenemende kracht, kennis, kunde? Hoe koekjes, thee en voor de derde keer dezelfde film ineens de zaterdagavond is geworden? En dat dat goed is.

 Want dat is dit allemaal, dit kleine grootse leven. Het is eelt op onze handen en prut in onze oren. Het is soms héél erg verlangen naar léven, naar wild, naar heel laat heel onverstandig maar ook meer dan ooit tevreden zijn met wat er is. Het is een echte winterslaap. Er meer dan eens achter komen dat het zo gelukkig maakt dat buiten werken, maar ook heel moe. Het is harder werken dan ik ooit gewerkt heb, maar ook heel erg overtuigd zijn dat dit zélf te kiezen ritme past. Zo voelde het nog niet eerder: de baas zijn over jezelf. Of hoe je leert niet zo veel voor lief te nemen altijd. Ik heb heimwee soms, maar niet het soort dat maakt dat we weg willen, terug willen, wíllen. Het is een soort zeurende onrust die herinnert aan dat het soms ook iets opgeven is, als je elke dag zelf mag kiezen. Jeuk is het. Zin om straks weer opnieuw te mogen kiezen.

Nog een paar weken, dan krabben we alle kriebels weg, alle onrust open.