Over nee zeggen, ja zeggen en hoe het toch nog goed kwam.

Ik dacht altijd dat het over was, dat ik het had achtergelaten. In de woestijn waarin we sliepen liet ik een stukje vallen en op de toppen van de bergen die we bereikten liet ik grote brokken los. Ik strooide het uit over Noord-Hollandse bermen, schudde het van me af tijdens nachten van wild dansen. Ik gaf het aan de schapen, aan de vrienden voor één dag en gooide het met m’n gevonden schelpen terug de zee in. Oude gewoontes, ik gaf ze weg, ik gaf ze terug. Ze waren niet langer van mij.
En toch vulden m’n zakken, m’n huis, maar vooral m’n hoofd zich de afgelopen weken met stress, met schuldgevoel, met denken dat het harder moet, beter, leuker. Ik kon het goed verklaren hoor, daar niet van. Te veel hooi op een te kleine vork, te veel binnen, te weinig ons. Er zat een einde aan ook, ze lonkte in de verte: het was een kwestie van even vol houden nog. Maar toch: m’n lijf werd zwaar van alle ballast en leuker werd het zeker niet. Te veel ‘oké, is goed, nee, ik heb geen hulp nodig’ en te weinig ‘nee’.
De bus bleek m’n redding, elk weekend opnieuw. In ons huis op wielen moeten we wel vertragen, het leven daar gaat gewoon niet sneller. En zo hobbelden we de weken door. Tot de deadlines opdroogden, tot we een nieuwe uitdaging vonden op een camping in Duitsland, tot onze tijd in Nederland er weer op zat. We zijn er klaar voor, m’n lijf is er klaar voor. Er moet weer gespeeld worden, geluierd, maar ook: er moet weer fysiek gebeuld. Ik schreef laatst, onbedoeld, een micromanifest. Help me goed onthouden. 

“Een beetje kijken, een beetje rommelen, een beetje met je voeten voelen hoe de aarde – het zand, het gras, het warme steen van een verlaten parkeerplaats – zich onder m’n voeten beweegt. Een beetje lanterfanten; honden aanhalen, mensen afstoten, met man en macht de dag bij elkaar luieren, meebidden met een torenvalk en verdrietig applaudisseren als z’n diepste mens gehoord wordt; de muis weerloos in z’n klauwen. Een beetje huilen, een beetje lachen, heel hard zingen soms (vaak), heel hard kussen ook en leven en rennen en soms zelfs even vliegen, op de hele goede dagen. Dit weekend zag ik een uil en bedacht me: je kunt niet alles hebben, maar als je wat minder wilt misschien toch.”